Reductie
|
|
De ‘terugvoering’ van de stad Groningen naar de kant van de staatsgezinden, de gewesten die zich verzetten tegen de Spaanse landheer Philips II, verenigd in de Unie van Utrecht. Door de verovering van de Stad in 1594 door Maurits en Willem Lodewijk van Nassau werden Stad en Ommelanden gedwongen samen één provincie te vormen met één bestuur. De gereformeerde kerk maakte nu de dienst uit; kloostergoederen werden geconfisceerd en de opbrengsten werden gebruikt ter bevordering van onder meer scholing en onderwijs, zoals de financiering van de Hogeschool en haar bibliotheek. |
Antoon Gerard Roos
|
|
(1877-1953)
werd geboren in Groningen en studeerde daar klassieke talen. Hij werd in
1904 tot conservator benoemd en was van 1906 tot 1917 bibliothecaris. In
1912 verscheen van zijn hand de Catalogus der Incunabelen van de
Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Groningen. In het lustrumjaar 1914
verscheen zijn ‘Geschiedenis van de Bibliotheek der Rijksuniversiteit’,
nog steeds het belangrijkste werk over de Groningse
bibliotheekgeschiedenis. Roos verruilde in 1917 het bibiliothecariaat
voor het hoogleraarschap Oude Geschiedenis, maar bleef zich wel bemoeien
met de collectievorming van de bibliotheek. |
www.groningerarchieven.nl |
ACADEMIEBIBLIOTHEEK > 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 |
De Academiebibliotheek De stichting Na jarenlange voorbereiding werd op 23 augustus 1614 de Hoogeschool van Stad en Lande plechtig ingewijd. Een half jaar later besloot de Provinciale Landdag ook een bibliotheek voor de Academie op te richten. Over de vroege bibliotheek bestaat slechts een beperkt aantal bronnen. Informatie komt vooral uit de verslagen van de vergaderingen van Senaat en Curatoren, het archief van de bibliotheek (dat zich bevindt in de Groninger Archieven), de catalogi en de boeken zelf. Dit materiaal is verzameld en bestudeerd door Antoon Gerard Roos (bibliothecaris der universiteit 1906-1917) voor zijn Geschiedenis van de bibliotheek der Rijksuniversiteit te Groningen (Groningen 1914). De kosten voor aanschaf van boeken kwamen ten laste van het budget van de Academie, het 'peculium academicum'. Dit bedrag kwam uit opbrengsten van de kloostergoederen die bij de Reductie van 1594 tot provinciaal domein waren verklaard. Deze gelden moesten vooral worden gebruikt voor het onderhoud van scholen en de opvoeding van de jeugd, een bestemming waar ook de bibliotheek binnen viel. In 1615 werd het peculium bepaald op 600 gulden; in 1623 werd het verlaagd tot 400 gulden. Van dit budget was 75 gulden bestemd voor de rector magnificus, 50 gulden voor de secretaris van de hogeschool en vanaf 1626 nog eens 50 gulden voor de bibliothecaris. Uit het restant werden vervolgens diverse onkosten betaald en wat er dan nog overbleef kon worden gebruikt om boeken aan te kopen. Om hoeveel geld dat ging is niet bekend. |