Gebruik en functie van de Academiebibliotheek
De primaire doelgroep van de Academie en van de bibliotheek
waren hoogleraren en studenten, en indirekt de Staten van Stad en Lande,
bestuurders van Stad en provincie, en de protestantse geestelijkheid.
De Academie leidde bestuurders, rechters, artsen en predikanten op en
daarvoor had men goede boeken en naslagwerken nodig.
Mede door de opzet van het onderwijs waren functie en gebruik van de academische
bibliotheek veel beperkter dan tegenwoordig. De collectie van een universiteitsbibliotheek
in de zeventiende eeuw was vooral een aanvulling op het particuliere boekenbezit
van de hoogleraren. Veel geleerden hadden hun eigen bibliotheek, die zij
vaak ook openstelden voor andere studiosi. Het was de gewoonte dat studenten
voor hun colleges bij de professoren thuis kwamen of zelfs bij hem inwoonden.
Bovendien heerste bij velen de opvatting dat handschriften (en wellicht
ook gedrukte boeken) beter niet in een openbare bibliotheek bewaard moesten
worden, omdat ze dan ontoegankelijk waren voor onderzoek: de openingstijden
waren beperkt, maar ook werden bibliothecarissen door tijdgenoten wel
beticht van ’Neid, Unwissenheit und Faulheit’. Daar kwam bij
dat institutionele bibliotheken veel boeken en publicaties, zoals kleine
formaten, pamfletten, academische gelegenheidsuigaven, belletrie, niet
systematisch aankochten. De Groningse bibliotheek bevatte vooral naslagwerken,
handboeken en standaardwerken in folioformaat.
|
|