|
|
|
|
|
gift Joachim Alting
|
|
Abel Coenders van Helpen
|
|
(1564-1629) ging in 1580 met zijn calvinistische familie in ballingschap en studeerde in Bremen, Marburg en Heidelberg. Tijdens zijn ambtelijke loopbaan na de Reductie vervulde hij vele functies, onder meer als raadsheer, lid van de Raad van State en van de Staten Generaal en burgemeester van de stad. Hij vervulde vijf termen als Curator van de Hogeschool. |
Wessel Gansfort
|
|
(1419-1489) bezocht de St. Maartensschool in de stad. Daarna verbleef hij in Zwolle, eerst als leerling, vervolgens als leraar bij de Broeders des Gemenen Levens. In de jaren 1449-1474 reisde hij lang door Europa en studeerde en doceerde theologie en filosofie in Keulen, Heidelberg en Parijs. Na zijn terugkeer naar de Lage Landen verbleef hij in het klooster Agnietenberg bij Zwolle, in het klooster te Aduard en in de stad Groningen. Hij stierf in het Rode Weeshuis en werd begraven in de Martinikerk. In 1614 verscheen in Groningen, ter gelegenheid van de stichting van de Hogeschool een uitgave van zijn Opera Omnia. |
Mello Brunsema
|
|
(1563-c.1611) studeerde rechten in Leiden en promoveerde daar in 1585. In 1596, toen er in Groningen plannen werden gemaakt om een universiteit te stichten, werd hem gevraagd een serie colleges te houden over Romeins-rechtelijke instituten. Zijn lezing getiteld ‘Oratio pro nova iuridica facultate Groninganae’ is bewaard gebleven. De aanstelling werd in 1598 beëindigd. In 1601 kreeg hij een aanstelling als controleur op het beheer van de kerkelijke goederen in Groningen en Drenthe. (Zie ook) |
|
|
|
Joachim Alting |
|
(1556-1625) was van 1594, het jaar van de Reductie, tot zijn afzetting in 1601 burgemeester van de Stad, en werd in 1608 opnieuw benoemd. Hij was voorzitter van de Commissie tot oprichting van de Hogeschool, en Curator in de jaren 1616-1617 en 1620-1621. Een portret van Alting hangt in de curatorenkamer van het academiegebouw. |
ACADEMIEBIBLIOTHEEK > 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 |
Schenkingen en legaten Bij gebrek aan vaste budgetten waren schenkingen
door particulieren in de vroegmoderne periode voor bibliotheken
buitengewoon belangrijk om de collectie uit te breiden. Om weldoeners te
bedanken en om anderen aan te sporen hun voorbeeld te volgen, werden de
namen van schenkers vermeld in de bibliotheekcatalogus en ook werd in de
boeken zelf een toepasselijke aantekening gemaakt. Veelzeggend is dat in
het bibliotheekreglement van 1668 staat vermeld dat de professoren en
vooral de bibliothecaris zich moesten inspannen hooggeplaatste personen
aan te sporen tot vrijgevigheid op het gebied van boekaankoop. De schenkers zijn vaak hooggeplaatste personen, op een of
andere manier verbonden met de nieuwe universiteit. Over de keuze van de
geschonken boeken zal ongetwijfeld overleg geweest zijn met de professoren
of de bibliothecaris. |